4
april 2002: IT'er moet de bouwwereld als model loslaten
Door:
Hans Mulder en Victor van Reijswoud. Verschenen in AutomatiseringGids
nr
ICT-architecten
moeten zich niet blind staren op de samenwerkingsrelaties in de
bouwwereld. Het idee dat de traditionele rolverdeling in de bouw
model kan staan voor de IT-branche is een mythe, constateren Hans
Mulder en Victor van Reijswoud.
Over de begrippen
informatie-architectuur en informatie-architect zijn de meningen verdeeld.
Wel is duidelijk dat de informatie-architect enorm populair is. Volgens
sommigen zijn er momenteel meer ICT’ers die zich architect noemen
dan bouwkundigen (maandblad Informatie, november 2001). De centrale
boodschap van informatie-architecten is dat de ICT- branche veel kan
leren van de rolverdeling en communicatie in de bouwwereld.
Een vraag die veel
wordt gesteld, is: wat is een informatie-architectuur? Een vraag die
minder vaak wordt gesteld, is: waarom noemen de ouderwetste informatie-analisten,
informatieplanners en systeemontwerpers zich tegenwoordig liever informatie-architect?
Is het een hang naar meer status, het verkopen van een hoger uurtarief
of levert het overnemen van lessen uit de bouwwereld echt een meerwaarde
op in tijd, geld en kwaliteit voor de opdrachtgever en de bouwer van
informatiesystemen?
Jaren geleden waarschuwde
Jaap van Rees, een automatiseerder, met het artikel ‘De methode
doet het niet’ voor een te formele en rechtlijnige aanpak door
informatie-analisten. De kern van zijn kritiek was gericht op de gedachte
dat door het volgen van een methode vanzelf het informatiesysteem wordt
gerealiseerd. Vele andere factoren dan een goed ontwerp zijn van belang.
Van Rees gooide hiermee de knuppel in het methodische hoenderhok en
kreeg vooral uit de praktijk bijval.
Uit de wetenschappelijke
hoek werd deze stelling tegengesproken. Sjir Nijssen, bekend als de
ontwikkelaar van de informatiemodelleringsmethode NIAM, reageerde onder
andere met het artikel ‘De methode doet het wel!’. Door
Nijssen wordt gesteld dat het informatiesysteem wel degelijk door de
methode wordt gerealiseerd.
Het is van belang
op te merken dat we Van Rees tegenwoordig tegenkomen als ‘informatie-architect’.
Van Rees vindt het nu – getuige zijn website – ‘eigenlijk
verbazingwekkend dat we niet eerder op het idee zijn gekomen om de afzonderlijke
rol van informatie-architect te introduceren. Achteraf ligt het allemaal
zo voor de hand: functiescheiding tussen architect en aannemer is in
het belang van de opdrachtgever’. Deze stelling lijkt haaks te
staan op zijn eerdere waarschuwing niet een formele en rechtlijnige
aanpak te volgen. Komt Van Rees zichzelf tegen of is de moderne informatie-architect
inderdaad anders dan de ouderwetse informatieplanner?
Op twee punten
onderscheidt een informatie-architectuur zich in ieder geval, te weten:
het heilig verklaren van het traditionele samenwerkingsconcept uit de
bouwwereld en het overnemen van architectuurprincipes die bedoeld zijn
voor fysieke bouwwerken. Hoewel ‘goed geleend’ beter is
dan ‘slecht bedacht’, werken beide aspecten mythologiserend.
Mythe 1:
Het traditionele samenwerkingsconcept uit de bouwwereld leidt tot tijd-,
geld- en kwaliteitswinst voor de opdrachtgever en de bouwer van informatiesystemen.
De boodschap dat de ICT-branche veel voordelen kan behalen met de traditionele
rolverdeling van de bouwwereld, blijft een hardnekkige mythe. De traditionele
fasering van ontwerp naar bouw en de overdrachtsmomenten tussen opdrachtgever,
architect en aannemer scheppen veel duidelijkheid, maar de samenwerking
tussen de verschillende partijen vertoont zeer ernstige tekortkomingen.
De traditioneel
sterke functiescheiding tussen de architect en aannemer is in een wereld
met snel veranderende eisen en nieuwe technologie een enorm nadeel.
Denk bijvoorbeeld aan het gunningstraject in de bouwwereld, waarbij
de architect van de opdrachtgever eerst zelf het ‘volledige’
ontwerp of bestek specificeert, zonder de kennis en ervaring van de
bouwer erbij te betrekken. Vervolgens worden de bestekken en contracten
op de markt gebracht. En dan komen pas de aannemers in beeld. Elke aannemer
rekent opnieuw de specificaties van de architect door en probeert zijn
inkoop- en bouwkosten te minimaliseren. De goedkoopste aanbieder krijgt
immers bij een openbare aanbesteding de opdracht.
Deze traditionele
bouwvorm heeft geleid tot de situatie waarin de opdrachtgever de overdrachtsspecificaties
fixeert (traditionele bestekoplossing), waarna vooral wordt geconcurreerd
op de bouwkosten. Onduidelijkheden in het bestek worden door de aannemer
uitgelegd als meerwerk (dat in de praktijk zijn winst vormt) en door
de architect van de opdrachtgever als onderdeel van het contract. In
deze marktsituatie is geen van de partijen gebaat bij een open communicatie,
omdat dit direct aanleiding kan geven tot het ter discussie stellen
van de prijs. Mogelijkheden om deze situatie te doorbreken zijn beperkt,
omdat het ontwerp reeds vooraf is gespecificeerd.
Volgens Hennes
de Ridder, hoogleraar Civiele Techniek van de Technische Universiteit
Delft, is het geen wonder dat iedereen klaagt over de huidige gang van
zaken. De aannemers omdat ze weinig marge hebben en daardoor toch maar
aan de kwaliteit knoeien. De opdrachtgevers die bijna nooit krijgen
wat zij willen en achteraf altijd meer kwijt zijn dan ze hadden gedacht.
En de beheerders die vaak objecten krijgen aangereikt waarmee ze niet
uit de voeten kunnen.
De Ridder stelt
dat de groeiende complexiteit om een geïntegreerde aanpak van projecten
vraagt in plaats van een strikte functiescheiding. De traditionele rolverdeling
schept veel duidelijkheid wanneer alle ontwerpkeuzes vaststaan. Maar
op het moment dat in de bouwwereld steeds nieuwe eisen worden gesteld
aan de locatie, het milieu, de doorlooptijden, de materialen en constructies,
begint de traditionele projectvorm haar beperkingen te tonen.
Het markante is
nu juist dat ook de informatiseringsprojecten zich vaak kenmerken door
steeds veranderende eisen en technologie. Als we echt iets kunnen leren
van de bouwwereld, dan is het wel dat een optimale samenwerking tussen
opdrachtgever, architect en bouwer niet wordt bevorderd door het plaatsen
van schotten in de communicatie. Men zou kunnen concluderen dat architecten
ook goede bouwers en beheerders moeten zijn, zodat zij de implicaties
van een architectuur voor de bouw- en beheerfase kunnen overzien. Dit
is een van de zaken die ook nog wel eens worden vergeten in de automatiseringswereld.
Informatieanalisten die zich in eerste instantie alleen concentreerden
op analyse worden nu ineens ontwerpers (architecten), zonder dat zij
daarvoor de benodigde kennis hebben. Een soortgelijk gebrek aan bouwervaring
komt regelmatig voor bij informatieplanners.
Mythe 2:
Lessen uit de fysieke bouwwereld zijn toepasbaar in de informatie-architectuur.
De vraag die nog openstaat is: waarin verschilt een informatieplan van
een informatie-architectuur? Volgens de informatie-architecten ligt
het verschil in het toepassen van architectuurprincipes uit de bouwwereld.
Daan Rijsenbrij, hoogleraar aan de VU en verbonden aan Cap Gemini Ernst
& Young, stelt dat ‘een digitale architectuur per definitie
abstract is’ en doet aanbevelingen aan het relatief jonge vakgebied
IT om lessen uit de fysieke wereld van steden, gebouwen en landschappen
ter harte te nemen (maandblad Informatie, november 2001).
De volgende tegenstelling
verdient hierbij de aandacht: een abstracte informatie-architectuur
verschilt sterk van een fysieke architectuur. Het is nog maar de vraag
of de lessen uit de huizenbouw ongestraft kunnen worden overgenomen
in de ICT-branche. De geschiedenis van het ‘ontwerpen van informatiesystemen’
kenmerkt zich immers door het lenen van concepten uit andere disciplines
die niet altijd toepasbaar waren. Dit lenen begon reeds in de jaren
vijftig toen programmeurs overeenkomsten zagen tussen software- en bedrijfsprocessen.
Vanuit dit technische perspectief werd de organisatie getypeerd als
mechanistisch, als ware het een verzameling computerprogramma’s.
In de praktijk worden mislukkingen in automatiseringsprojecten vaak
toegeschreven aan dit onjuiste begrip van de organisatie.
In de jaren tachtig
was informatieplanning (de vergelijking was toen stedenbouw en de planologie
van landschappen) helemaal in. Nu informatieplanning uit is en haar
glorietijd heeft gehad, is het goed te constateren dat ook hier niet
alle concepten toepasbaar waren. Opdrachtgevers van destijds populaire
planningsmethoden, zoals IBM’s business planning strategy of James
Martins Information Strategy Planning, waren allergisch voor ‘formele
planningsmethoden’ omdat de externe advieskosten de pan uitrezen
en concrete en sluitende specificaties voor informatiesystemen telkens
ontbraken. De waarschuwing ‘In Escher-bouwwerken kun je niet wonen’
was bij informatieplanning vaak terecht (zie kader).
Academisch onderzoek
in de Verenigde Staten en Europa, onder meer dat van prof. M. Earl van
de London Business School, laat zien dat de meeste bedrijven twee of
meer planningsmethoden hebben geprobeerd in de jaren tachtig. Hoe langer
zij experimenteerden, des te meer methoden zij gebruikten, soms wel
vijf of zes. Maar successen, dat wil zeggen een betere afstemming van
IT op de bedrijfsprocessen of het behalen van concurrentievoordeel,
bleven vaak uit. Volgens Earl heeft deze lage kwaliteit vooral te maken
met twee aspecten van een methodiek: de denkwijze en het projectmanagement.
Problemen gerelateerd
aan de ‘denkwijze’ betreffen een gebrek aan strategisch
denken in de technieken die worden gebruikt om de organisatie te begrijpen
en te analyseren, een overdreven gerichtheid op de interne aspecten
van de organisatie en de dagelijkse gang van zaken, te veel of te weinig
aandacht voor technische details en het ontbreken van een duidelijke
relatie tussen het model en de realisatie.
Problemen met projectmanagement
zijn: het niet kunnen inspelen op veranderende bedrijfsdoelstellingen
en prioriteiten, een gebrek aan (overleg)structuur om het ‘commitment’
van het topmanagement te versterken, het zich buitengesloten voelen
van de lijnmanagers in het besluitvormingsproces, het niet inzichtelijk
of bespreekbaar maken van de (soms strijdige) verhoudingen tussen de
bedrijfs- en IT-managers en het niet kunnen aangeven van de hoeveelheid
tijd en middelen die nodig zijn. Earl stelt dat het in de praktijk brengen
van (de resultaten van) de planningsmethoden vaak zo teleurstellend
is, dat men zich kan afvragen of methodische exercities nog de moeite
waard zijn als niet aan alle onderdelen, en met name aan de denk- en
beheerswijze, aandacht wordt besteed.
In plaats van het bedenken van nieuwe namen, symbolen, vergelijkingen
of definities voor een informatieplan of -architectuur, verdient het
aanbeveling aandacht te schenken aan de denk- en beheerswijze van de
informatie-architect, -planner, -analist of hoe men ook genoemd wenst
te worden. Gezien de aard en omvang van de problemen is fundamenteel
en toegepast onderzoek naar denk- en beheerswijzen over en van informatie,
communicatie en technologie hard nodig. Het verder ontwikkelen en toepassen
van concepten uit informatie- en communicatietheorieën lijkt daarin
een logischere stap dan het transplanteren van draag- en trekkrachtconcepten
die relevant zijn voor het bouwen van een huis van hout, stenen of staal.
Er bestaan wereldwijd
enkele methoden die zich baseren op een wetenschappelijke informatie-
en communicatietheorie, waarin de denkwijze expliciet wordt beschreven.
Een van deze methoden is de Business Design Technology van Fernando
Flores en Terry Winograd (Californië, USA). Het gemeenschappelijke
kenmerk van communicatiemethoden is dat ze uitgaan van het ‘oer’kenmerk
van alle organisatievormen: afspraken en informatie-uitwisseling tussen
mensen. Het voordeel hiervan is, dat er geen nieuwe concepten worden
bedacht om de realiteit in het architectuurmodel te krijgen. Alle concepten
vinden hun basis in de praktijk van alledag.
Op basis van deze
denkwijze worden al jaren plannen, ontwerpen of architecturen opgesteld
voor bedrijven en overheden. Een voordeel van deze methoden is dat reeds
het nodige onderzoek is besteed aan de toepasbaarheid ervan, dat wil
zeggen aan de vertaling van het abstracte model naar een concrete implementatie,
en aan de projectbeheersing.
Drs. ing. Hans
Mulder is werkzaam bij VIAgroep nv te Rijswijk en verbonden aan de vakgroep
‘Ontwerpen van Informatiesystemen’ van de TU Delft.
Prof. dr. Victor
van Reijswoud is hoogleraar Business Systems Engineering aan de Uganda
Matyrs Universiteit.
Escher
en informatieplanning
Escher (1889-1972) was naast een groot kunstenaar ook een goed ontwerper.
Hij gebruikte doelbewust een aantal concepten, zoals de onmogelijke
driehoek (oorspronkelijk bedacht door Roger Penrose en zijn vader) en
metamorfose (vissen die gaan vliegen). Het zorgvuldig toepassen van
deze concepten resulteerde in abstracte steden, gebouwen en landschappen,
die in de werkelijke wereld nooit gebouwd konden worden. Dat was niet
erg, want het was niet Eschers bedoeling deze gebouwen te realiseren,
maar om de dingen anders te laten zien.
In relatie tot informatieplanning wordt regelmatig de waarschuwing geuit
‘In Escher-bouwwerken kun je niet wonen’. Op papier worden
immers vaak de meest onmogelijke informatiesystemen of verbindingen
ontworpen. Zij zien er mooi uit, maar zij zijn niet te realiseren. Het
‘mooie’ van dergelijke informatieplannen is dat allerlei
technische, organisatorische of financiële beperkingen komen te
vervallen, zoals in Escher-bouwwerken het water omhoog kan stromen en
men zichzelf kan tegenkomen.